HET DAGELIJKS LEVEN

Wassen en de watervoorziening

Jezelf wassen deed men in een grote teil, veelal in de achterkamer of de schuur. Daarvoor werd alles goed afgesloten. Een douche kende men nog niet. Zelfs een aanrecht was er niet. Ook de afwas gebeurde op de tafel in een teiltje. Was men klaar, dan ging het afwaswater naar het afvoerputje achter (het zogenaamde 'modderpitje'). De watervoorziening moest van het dak komen. Via de goot kwam het regenwater in de regenbak terecht. Deze voorzag het gezin van drinkwater. Met het regenwater moest men zuinig omspringen, zeker in droge tijden. Het was- en schuurwater kwam via een welput uit de grond. Op de erfscheiding was een welput, zodat de buren daar ook hun water uit konden putten.Foto water halen Wanneer bij droog weer de welput droog kwam te staan, dan haalde men was- en schuurwater uit de houwerplas bij de molen ('den nauwer' genoemd) of ook wel uit het oude gat. Dit gebeurde met twee emmers aan een juk met in elke emmer een plankje om het morsen van water tegen te gaan. De achterplaats en de stoep (het bergje) voren moesten naar vaste gewoonte wekelijks geschuurd worden; dat mocht onder geen beding achterwege blijven. Was de regenbak leeg, dan kon men van tijd tot tijd terecht bij de Hervormde kerk, waar een hele grote regenbak was. Voor 2 cent per emmer kon water gekocht worden; de opbrengst kwam ten goede aan de diaconie. In 1938 werd Arnemuiden van waterleiding voorzien. Elke woning kreeg een kraan in de gang. Wat een luxe was dat, een kraan in huis! De eerste dagen bleef je drinken. De kwajongensstreken bleven ook niet uit: heel voorzichtig de kraan opendraaien terwijl de mensen gezellig binnen zaten te babbelen. In een mum van tijd stond de gang blank. Juli 1956 kregen we voor het eerst een gemeentelijk badhuis aan de Zuidwal. Door de jongelui werd daar gretig gebruik van gemaakt. Spoedig werden de nieuwbouwwoningen voorzien van een douche en aanrecht en werd het badhuis overbodig.

Hygiëne

De w.c. was vaak niet meer dan een houten of stenen hokje van 1 meter bij 1 meter en 2 meter hoog. In de deur was een klein hartje of ruitje uitgezaagd dat diende voor ontluchting en licht. In de w.c. bevond zich een getimmerde bak met in het bovenblad een rond gat gezaagd. Daaronder stond dan een houten bak of wasketel om daarin 'de grote boodschap te doen'. Closetpapier kende men nog niet. Daarvoor in de plaats gebruikte men krantepapier, dat keurig in stukjes was geknipt en binnen handbereik lag. Voor ze verdwenen werden de stukjes krant vaak nog doorgenomen!Foto beerwagen Ook waren er nogal eens meerdere gezinnen die op één w.c. waren aangewezen, zodat het nogal eens wachten was geblazen. Er leefden soms 3 à 4 gezinnen in een gang. Dit leverde weer z'n voordeel op voor de huisbaas. De huisbaas wist soms nog te vertellen 'dan hebben jullie goede steun aan elkander b.v. met onweer en najaarstormen'. Enkele keren per week moest men dan de urine uit de bak laten lopen om voor het andere een plaats vrij te maken.De inhoud van de bak kwam men eens per week ophalen met paard en wagen. De lekkende beerwagen liet meestal een spoor van gier achter in de gemeente. De bak of ketel werd schoongemaakt met wellewater of men nam hem mee naar het kanaal, waar alle ruimte was. Ook had een ieder een modderputje achter, dat op het riool was aangesloten. Daarbij was meestal een houten schotje getimmerd, waar het manvolk 'zijn plas kwijt kon'. Het vrouwevolk ging als naar gewoonte daarvoor bij het putje gehurkt zitten met de rokken wat omhoog.

Naar het ziekenhuis

Ook als er iemand naar het ziekenhuis gebracht moest worden stond het hele dorp op stelten. Dat ging als een lopend vuurtje door de gemeente. De brancard werd intussen in gereedheid gebracht. Het huisje van de zieke stroomde vol met familie en bekenden. En buiten had zich ook al een hele menigte verzameld om maar niets van het gebeuren te missen. Zodra de brancard kwam werd er wat ruimte gemaakt. Twee mannen waren daarvoor aangewezen om het karwei te klaren. De berrie werd uit de brancard gehaald en naar binnen ge- bracht. Intussen werd de stoet wachtenden buiten alsmaar groter. 'Wat is er hier toch gaande', werd er zo links en rechts geinformeerd door hen die er net bijkwamen. 'Blaas van Belzen moet naar het ziekenhuis', zo werd geantwoord. En ondertussen hadden ze Blaas al verschillende ziekten toegedacht. Je hoorde ook al fluisteren dat hij nu geen inkomen meer had, ook dat nog. Eindelijk kwamen ze met de zieke naar buiten. Het had nogal lang geduurd. Men ging zelfs op de tenen staan om maar niets te missen. Wat had hij een pijn en wat zag hij bleek. Van degenen die in huis waren geweest kwam de bevestiging: 'Blaas heeft een blindedarmontsteking'. Twee kregen een brief mee van de dokter en de mededeling dat ze zo vlug mogelijk in het ziekenhuis moesten zien te komen.

Uitgeleide gedaan van velen uit de gemeente trok men op naar het ziekenhuis. Men kende toen enkel nog maar wegen van grint en macadam, voorzien van vele putten en poelen. Zo was dat in die tijd. Bij het veerhuis werd even gerust en een borreltje genuttigd, wat men volgens hun mening wel verdiend had. Zo nu en dan keken ze door het luikje van de brancard hoe het met de zieke Blaas stond, die als maar vroeg 'zijn we er nog niet?'. Maar eindelijk konden ze hem in het ziekenhuis afleveren. De mannen namen een nieuw pruimpje in de mond en keerden terug naar huis, waar ze 's avonds laat al slingerend met de brancard thuis kwamen. Bij het veerhuis was ondertussen de schuld groter gemaakt. Heel het dorp leefde dan mee. Ook leefde men mee als familie, buren en vrienden om het gezin door de moeilijke tijd heen te dragen. Men kon de straat niet op of men werd staande gehouden hoe het met de zieke was, of hij goed sliep en at en ook of hij veel geleden had tijdens en na de operatie en hoe groot de wond wel was en hoeveel hechtingen er wel inzaten. Zodra de familie weer thuis was van ziekenbezoek stond de deur niet stil. Van alle kanten kwam men vragen hoe het ging met de zieke. Zodra men wist dat hij naar huis mocht ging dat als een lopend vuurtje het dorp rond. Velen stonden hem bij thuiskomst bij het station op te wachten, want meestal kwam men met de trein naar huis. Eenmaal binnen de gemeentegrens kwam het meeleven pas goed op gang. Van alle kanten kwamen ze aandragen met fruit, eieren, soep, e.d., want hij moest zo vlug mogelijk weer opsterken.

© G. de Nooijer


Terug naar Inhoudsopgave